Klik op een deeltje voor de volledige inhoudsopgave
De bakermat van dit rooms-katholieke geslacht ligt in Horst (L.), waar de oudst bekende generaties het kuipersambacht uitoefenden. Stamvader Thijs Cuijpers, wiens kinderen tussen 1623 en 1634 te Horst werden gedoopt, is mogelijk een zoon van (Ma)thijs Cuijpers (de(n) Cuijper), vermeld aldaar tussen 1599 en 1619. Johannes de Kuijper (IV, 1700-1773) vestigde zich te Rotterdam, waar hij in 1729 het poorterschap verwierf en een handel in tabak dreef; korte tijd dreef hij tevens een branderij te Schiedam. Zijn zonen Johannes (Va, 1733-1804) en Petrus (IV,4, 1735-1819) de Kuijper stichtten in 1769 een branders- en moutersbedrijf dat al snel tot één van de grootste van de stad zou behoren en sinds 1825 bekend staat als de firma Johs. de Kuyper & Zoon. Tot op heden is dit oude familiebedrijf, dat reeds vroeg een afzetmarkt in het buitenland vond (reden dat de bedrijfsnaam al sinds de vroege negentiende eeuw als De Kuyper wordt gespeld) en in 1911 van Rotterdam naar Schiedam verhuisde, een mondiaal befaamde distilleerderij, sinds 1995 onder de naam Koninklijke De Kuyper B.V. (Royal De Kuyper). Andere telgen van dit geslacht waren vanaf de achttiende eeuw te Rotterdam actief als koopman (o.a. in brandewijn, koffie, thee en tabak), commissionair, cargadoor en reder. Uit Josephus Franciscus de Kuijper (IV,8,f, 1788-1843), die in 1829 in de adelstand werd verheven met het predicaat jonkheer, sproot een thans nog bloeiende adellijke tak. Zowel hij als zijn oom Coenraad de Kuijper (Vb, 1740-1815) waren in 1814 lid van de Vergadering van Notabelen. Johannes de Kuijper (Va, 1766-1828) was tijdens het Franse keizerrijk lid van de municipale raad van Rotterdam. Ook in de volgende generaties zouden vele familieleden een vooraanstaande rol in met name het Rotterdamse bedrijfs- en publieke leven spelen.
In groen een schuinkruis van hermelijn. Helmteken: een vlucht van rechts groen en links zilver. Dekkleden: groen, gevoerd van hermelijn.
In de publicaties van De Herckenrode (1862) en Juten (1910) (zie literatuur) wordt het wapen afgebeeld met een vlucht van groen en hermelijn; bij laatstgenoemde zijn de dekkleden groen, gevoerd van zilver.
Bovenstaand wapen is dat van een uitgestorven Vlaams geslacht De Cupere, waarvan de adellijke tak van het hier behandelde geslacht ten minste sinds 1862 meende af te stammen en welks wapen deze familie dienovereenkomstig - in weerwil van een toen reeds geruime tijd gebezigd (hieronder beschreven) wapen - in deze periode is gaan voeren. Verwantschap tussen beide geslachten lijkt uitgesloten. De hier beschreven niet-adellijke tak van het geslacht De Kuijper voert dit wapen mogelijk sinds diezelfde periode en aantoonbaar ten minste sinds 1902 (J. Wigniolle, Annuaire générale héraldique pour 1902 (Parijs 1902) 633).
Bij de verheffing in de adelstand van Josephus Franciscus de Kuijper (IV,8,f, 1788-1843) in 1829 werd het door hem als het ‘Familie Wapen van De Kuijper’ overgelegde navolgende wapen vastgesteld: doorsneden: A. in zwart drie gouden raderen van acht spaken; B. in groen een tussen twee geplante bomen liggende haas, alles goud. Dekkleden: goud gevoerd van zwart. Helmteken: een vlucht van goud (Archief Hoge Raad van Adel, inv. nr. 457, nr. 656). Een zegel met dit wapen (de raderen van zes spaken) en de naam De Kuijper, stilistisch te dateren circa 1780 en derhalve mogelijk afkomstig van één van de zonen van Johannes de Kuijper (IV, 1700-1773), bevindt zich in de collectie van het CBG (CBG, lakzegels CB-VE-KUN).
In 1884 werd door Jhr. Mr. Eduard Joseph Corneille Marie de Kuijper (1817-1893) wapenvermeerdering aangevraagd, stellende dat zijn overgrootvader Johannes de Kuijper (1700-1773, IV) het bovenomschreven
Genealogisch en historisch
Zie voor meer informatie over de naam De Kuyper de Nederlandse Familienamenbank.
N.B. De informatie aldaar kan ook een gelijknamige, niet-verwante familie (of families) betreffen.